¿Qué le pongo?
¿Qué desea?
¿Para beber?
Wat wilt u drinken?
Wat wenst u?
Wat wilt u drinken?
Wat zet ik u neer?
Om te drinken?
¿Qué va a tomar?
¿Qué quiere tomar?
¿Y para beber?
¿Algo más?
Wat wilt u eten?
Wat wilt u eten?
En wat wilt u drinken?
Anders nog iets?
Wat gaat u nemen?
Wat wilt u nemen?
En om te drinken?
Oiga
Un café con leche, por favor
Una cerveza, por favor
Una caña por favor
¿Me da una caña?
La cuenta por favor
Ober? Serveerster? (Om de aandacht van de ober of serveerster te trekken)
Een koffie met melk alstublieft
Een bier alstublieft
Een bier alstublieft (caña is glas bier)
Mag ik een bier?
De rekening alstublieft
Luistert u eens (Om de aandacht van de ober of serveerster te trekken)
Geeft u mij een glas bier?
Oiga
Un café con leche, por favor
Una cerveza, por favor
Una caña por favor
Una coca cola por favor
¿Cuál es el menú del día?
¿Hay…?
De primero tomo….
De Segundo tomo…
De postre tomo…
¿Cuánto le debo?
¿Cuánto es?
La cuenta por favor
Ober? Serveerster? (Om de aandacht van de ober of serveerster te trekken)
Een koffie met melk alstublieft
Een bier alstublieft
Een bier alstublieft
Een cola alstublieft
Wat is het menu van de dag?
Is er…?
Als voorgerecht neem ik
Als hoofdgerecht neem ik
Als nagerecht neem ik…
Hoeveel is het?
Hoeveel is het?
De rekening alstublieft.
Luistert u eens (Om de aandacht van de ober of serveerster te trekken)
Hoeveel ben ik u verschuldigd?
Rol 1: Hallo ik heet… Hoe heet jij?
Rol 2: Hallo ik heet…..Waar kom jij vandaan?
Rol 1: Ik kom uit Nederland en ik woon in Utrecht. En jij?
Rol 2: Ik kom uit Spanje. Ik woon in Málaga. Hoe oud ben jij?
Rol 1: Ik ben 14 (catorze) jaar oud. Ik heb twee broers en een zus (hermana). Hoe oud ben jij?
Rol 2: Ik ben 15 (quince) jaar oud. Ik heb twee zussen.
Rol 1: Nou, dag!
Rol 2: Tot ziens!
Rol 1: Goedemiddag, ik ben Manuel Val Blasco. Hoe heet u?
Rol 2: Goedemiddag, ik heet Sonia García Rodríguez.
Rol 1: Sorry, kunt u het nog een keer zeggen?
Rol 2: ik heet Sonia García Rodríguez. Hoe gaat het met u?
Rol 1: Goed, dank u wel.
Rol 2: Waar komt u vandaan?
Rol 1: Ik kom uit Alicante.
Rol 2: Oh, Alicante? Daar (=Ahí) woont mijn zus. Zij is arts. Zij is erg intelligent. Maar (Pero) ze is nu in Salamanca.
Rol 1: Kunt u iets langzamer praten?
Rol 2: Sorry. Mijn zus woont in Alicante. Zij is arts (médico) en erg (muy) intelligent. Nu (Ahora) is ze in Salamanca.
Rol 1: Waar komt u vandaan?
Rol 2: Ik kom uit Granada.
Rol 1: In Granada wonen mijn (mis) kleinkinderen (nietos). Ik ben opa.
Rol 2: Hoeveel (Cuántos) kleinkinderen heeft u?
Rol 1: Ik heb 3 kleinkinderen: Ana is 4 (cuatro) jaar, Rosa is 6 (seis) jaar en Joaquím is 10 (diez) jaar.
Rol 2: Wat leuk! (¡Qué bien!)
Rol 1: Ja.. Heeft u kleinkinderen?
Rol 2: Nee.
Rol 1: Nou (Pues), ik ga maar weer eens…. (me voy)
Rol 2: Dag!
Rol 1: Dag!